Er zijn veel grote problemen in de wereld: het milieu, het klimaat, armoede, oorlogen, het coronavirus. Mensen zijn bezorgd en voelen zich soms machteloos. Ik ben maar in m’n uppie, denken we dan, of: wat kan ik er nou aan doen? Als moderne mensen zijn we geneigd om voor verandering naar boven te kijken. Als kind kijk je omhoog naar je ouders als er wat moet gebeuren, of naar je juf of meester op school. Op je werk kijk je naar je chef of de directeur. Op landelijk niveau kijken we naar de regering. Of we kijken nog hoger, naar iemand die boven de wolken de verandering aanstuurt. Van jongs af aan zijn we gewend dat verandering van boven komt.
Je zou het misschien niet verwachten, maar als we van één diersoort kunnen leren dat veranderingen niet van boven komen, dan is het wel de mier. Net als wij leven mieren in complexe sociale gemeenschappen en binnen die gemeenschap gebeurt iets bijzonders.
Mieren horen tot de vliesvleugeligen, net als bijen, wespen en hommels. Ze leven in grote kolonies, waarbij een klein deel van de vrouwtjes – de koninginnen – voor de voortplanting zorgt. Zij leggen eitjes, terwijl de rest hard aan het werk is met het bouwen van het nest en het verzamelen van voedsel. En werken kunnen ze, die mieren. Als je van een afstandje naar een mierennest kijkt, is het net een grote stad. Je ziet een ingewikkeld gangenstelsel vol met krioelende diertjes. Ook al lijkt het een zootje ongeregeld, in die wirwar van bewegingen zit een systeem. Mieren zijn heel succesvol: ze weten op alle continenten te overleven (Antarctica daargelaten) en hun volken kunnen uit miljoenen individuen bestaan.
Mieren leven in een wereld van geur. Ze ruiken met hun voelsprieten en het zijn nogal gewoontedieren: ze lopen alleen op plekken waar ze andere mieren ruiken. Ze lopen dus over een stelsel van geurpaadjes. Als je met je vinger een streep trekt door zo’n geurpaadje, ontstaat er als het ware een geurravijn. Geen mier durft er nog overheen. Terwijl ze lekker achter elkaar aan marcheren, trappen de voorste ineens vol op de rem. Ik stel me zo voor dat de mieren daarachter beginnen te duwen en te toeteren, waarna er een file ontstaat die uitmondt in een complete verkeerschaos. De samenleving staat even stil. Op zo’n moment is het wachten op een mier die iets anders doet dan de rest. Een mier die juist graag op avontuur gaat. Ik noem hem altijd ‘de gekke mier’. Die mier durft op plekken te komen waar hij géén andere mieren ruikt. Dus wat gebeurt er? Zo’n gekke mier stapt naar voren en loopt door dat geurravijn heen. Omdat hij zijn eigen geur verspreidt, komen alle andere mieren erachteraan. Het geurpad is hersteld, de file is opgelost. Iedereen kan weer aan het werk.
Van die gekke mieren zijn er maar heel weinig, ze zijn ook lastig te herkennen. Ze zien eruit als alle andere mieren, alleen hun gedrag is anders. Gekke mieren zijn pioniers: het zijn deze mieren die bij je thuis over het keukenblad naar de suikerpot lopen. Zodra zij een paadje hebben gemaakt, komt de rest erachteraan.
Je hebt die gekke mieren hard nodig om als soort te kunnen overleven. Een beetje anarchie, een beetje dwarsliggerij zorgt ervoor dat het volk letterlijk nieuwe wegen bewandelt en nieuwe voedselbronnen ontdekt: een plek met bladluizen, plantenresten of een suikerpot. Zonder een paar gekke mieren overleeft het volk niet. Maar een volk met alleen maar anarchisten werkt ook niet. Dan worden er heel veel bronnen gevonden, maar is er niemand die het eten naar het nest brengt. Een gekke mier is niet zo van de uitvoering; voor je het weet heeft hij alweer een ander geinig plannetje bedacht. Ze zijn natuurlijk wel kwetsbaar. Als ze in hun eentje op pad zijn, kunnen ze niet op de steun van het hele volk rekenen. Gekke mieren moet je koesteren. Je hebt er maar een paar van, je moet er zuinig op zijn.
De ligging van een mierennest luistert nogal nauw. Zeker in de zomer moet die ‘miljoenenstad’ op temperatuur blijven zodat de eitjes zich goed kunnen ontwikkelen. Mieren zijn meesters in klimaatbeheersing: met allerlei trucs weten ze de temperatuur op peil te houden. Bijvoorbeeld door te variëren met de vorm van het nest. Een hoog, bol nest vangt meer zon dan een laag, plat nest. Op een plek met veel schaduw bouwen ze dus een bol nest. Ook leggen ze eitjes hoger of lager in het nest, afhankelijk van de hoeveelheid zonlicht die erbij komt. Soms sluiten ze gangen af, soms zetten ze gangen juist open: ventilatie!
In het nest geldt een dagelijkse routine. De koningin legt haar eitjes, de werksters halen voedsel en verzorgen de larven, en de bewakers – die grotere kaken hebben dan de andere mieren – graven het gangenstelsel en bewaken het nest tegen indringers. Terwijl ze hard aan het ploeteren zijn, gebeurt er van alles in de wereld om hen heen. Er kan een grote plant opkomen die het zonlicht wegneemt. Er kan een boom omvallen, waardoor het nest ineens vol in de zon ligt. De trucjes om de temperatuur te regelen zijn dan niet meer afdoende. Het gevolg is, dat als het te warm of te koud wordt in het nest, het broedresultaat omlaag gaat en de bevolking krimpt. Ondertussen zijn de werkmieren nog steeds heel tevreden met hun taken en werken vrolijk door. Al werkend gaan ze met z’n allen de ondergang tegemoet. Totdat… de gekke mier in actie komt!
De gekke mier gaat aan de wandel en komt een paar meter verderop een mooi plekje tegen. Een plek met de juiste hoeveelheid zon, niet te vochtig, hij ziet het direct: dit is de ideale plek om het nest naartoe te verhuizen. Maar ja, hoe krijg je dat voor elkaar? Als wij een complete stad hebben opgebouwd en één iemand vindt dat we de stad beter een paar kilometer kunnen opschuiven, dan wordt-ie glazig aangekeken. Dus hoe gaat die ene mier nou die andere duizenden of miljoenen mieren overtuigen van zijn gelijk? Hij heeft geen social media, geen politieke partij. Wat doet een mier dan? Die begint gewoon.
De gekke mier loopt terug en grijpt de eerste de beste mier bij z’n lurven – waar die ook mogen zitten bij mieren – en tilt hem boven zijn hoofd. Hij sjouwt hem naar de nieuwe plek terwijl de ontvoerde mier tegenstribbelt. Nadat hij de mier op de grond heeft gezet, is de kans groot dat die mier zich meteen omdraait en over het geurpaadje terugrent naar het vertrouwde nest. Hij heeft het hartstikke druk! Hij wijst nog net niet op z’n voorhoofd. Maar de gekke mier geeft niet op en gaat door. Hij pakt nog een mier, en nog een, net zolang tot hij er eentje vindt die zijn idee naar waarde weet te schatten. Die andere mier noem ik een trendsetter en die is heel belangrijk, want hij gaat het idee werkelijkheid maken. De gekke mier is vaak na een tijdje alweer bezig met een ander gek idee, maar de trendsetter stroopt z’n mouwen op en gaat ook mieren halen. Vanaf nu gaat het snel want de trendsetters herkennen elkaar blijkbaar. Waar de gekke mier er heel veel moest halen om er een te overtuigen, lukt dat deze trendsetters aan de lopende band. En dan zijn het er twee, vier, acht en zestien. Zo ontstaat er een stroom van mieren die mieren ontvoeren en een stroom nog niet overtuigde mieren die weer terug lopen. Het ziet er heel chaotisch uit, maar het aantal voorstanders groeit en groeit.
En dan opeens is er dat magische moment waarop de kolonie het eens is: we gaan het nest verplaatsen! Ze lopen allemaal terug, pakken het nest naaldje voor naaldje op en voor je het weet staat het nest op de nieuwe plaats. Klaar voor de toekomst!
Het verhaal van de mier laat zien hoe verandering werkt. Echte verandering komt zelden van boven. Directies hebben meestal zelf geen ideeën en dat is ook logisch. Het is hun taak niet. Het is hun taak om zaken te analyseren en goede beslissingen te nemen. Ideeën ontstaan meestal onderin de organisatie en sluimeren vaak jaren voordat ze bij de juiste trendsetter terechtkomen. Niemand weet nog welke ‘mier’ het ooit bedacht heeft. Maar alle ideeën zijn ooit door iemand bedacht die zichzelf eens afvroeg: ‘Waarom doen we het eigenlijk niet zo?’ We hebben allemaal weleens zo’n idee.
Bij bedrijven wordt vaak een interim-manager of troubleshooter ingehuurd om een slecht presterende afdeling aan de praat te krijgen. Zo’n manager snijdt vaak in het personeelsbestand om kosten te besparen, maar daarvoor moet hij wel eerst weten wat voor vlees hij in de kuip heeft. Stel, je hebt op een afdeling drie medewerkers die als eerste komen en als laatste weggaan. Ze hebben geen aansturing nodig, het zijn goede medewerkers. Inderdaad, echte werkmieren; die mogen blijven. Achter in de gang zit Harry. Hij is altijd druk bezig, maar niemand weet precies wat hij doet. Hij ligt ook vaak dwars tijdens vergaderingen. Grote kans dat áls de manager moet snijden, hij Harry wegbezuinigt, want Harry is een lastpost. De vraag is of dat zo slim is. Die manager moet een nieuwe suikerpot zien te vinden om zijn afdeling erbovenop te helpen. Daar heeft hij een gekke mier voor nodig. En misschien is Harry wel juist die gekke mier. De reden dat de manager zo veel betaald krijgt is dat hij de gekke mier moet herkennen en onderscheiden van een luie mier. Want gekke mieren zijn zeldzaam en moet je koesteren.
Het is bij mensen veel minder zwart-wit dan bij mieren, die vaste taken hebben. Afhankelijk van de situatie zijn we soms de gekke mier, soms een trendsetter en meestal gewoon een werkmier. We kunnen kiezen. Maar wat de mieren ons wel laten zien, is dat we ons niet klein en onbetekenend hoeven te voelen wanneer we de wereld willen veranderen. Ga niet bij de pakken neerzitten, maar doe als de mieren. Ga gewoon een mier halen en als die mier ook een mier gaat halen… dán verander je de wereld!